Aan het woord: Bruno Vanobbergen

“We onderschatten onze kinderen en jongeren”
Redactie: Mattias Devriendt & Julie De Wilde, fotografie: Sophie Callewaert
Er zijn veel Bruno’s op de wereld, maar er is er maar 1 die kinderrechtencommissaris is geweest en hij heet Bruno Vanobbergen: de volwassen pleitbezorger van onze Vlaamse kinderen met én zonder pamper. In februari stopte hij er na 10 jaar mee om aan de slag te gaan bij het Vlaams Agentschap Opgroeien als algemeen directeur. Onlangs werd hij ook bestuurder van 24 Gentse katholieke scholen. Vooralsnog is hij niet gevraagd als minister van Onderwijs of Welzijn en dus nam hij geen blad voor de mond tijdens ons gesprek. “Maak van de ‘dag van de kinderrechten’ alstublieft geen dag waarop leerlingen alles mogen beslissen. Dan lijkt het alsof de volwassenen de overige 364 dagen alles in handen blijven houden.”
Een huis in de schaduw van het Citadelpark in Gent. Hier woont hij. Binnen staat een grote boekenkast met klinkende namen en speelgoed. Zijn jongste is 3, zijn oudste 17. Die laatste volgde les in onze Gentse middelbare school Sint-Paulus, toch? “Ja, inderdaad”, zegt Bruno Vanobbergen terwijl hij op blote voeten uit de keuken komt. “Mijn oudste zoon Isaac volgde er vier jaar les. De school sprak ons aan omdat ze veel aandacht heeft voor zorg en voor de kwetsbaarheden en talenten van leerlingen. Ik herinner mij nog de infodag. Leerlingen hadden die dag écht in handen. Ze waren overal super zichtbaar als volwaardige jonge gasten. Leerkrachten en leerlingen leken er nauw samen te werken en dat beeld bleek waarheidsgetrouw gedurende de vier jaar dat Isaac er school liep. De relaties tussen mijn zoon en zijn leerkrachten verliepen altijd op een respectvolle, zachte en menswaardige manier. Verder viel me de toegankelijkheid op van de pedagogische directie en de leerkrachten. Gedurende Isaacs schooltraject betrok de school me bij de ouderraad, vormingsavonden en avondactiviteiten. Er hing een toffe dynamiek. Het waren mooie en interessante jaren.”
Vind je het belangrijk dat leerlingen inspraak hebben op school?
“Absoluut. Kinderen en jongeren kunnen veel meer dan we denken. We onderschatten ze en we informeren hen niet voldoende. Ik heb me de voorbije jaren bijvoorbeeld sterk geëngageerd voor het label ‘kindvriendelijke steden en gemeenten’. Samen met de initiatiefnemers hamerden we op het feit dat je kinderen op een goede manier moet informeren als je hen als volwaardige burgers in je gemeente of stad wilt zien. Vergeet niet dat 20% van de bevolking jonger is dan 18 jaar! Ik herinner me een 14-jarige jongen die hoorde dat er in zijn buurt een speelplein aangelegd zou worden. Het stadsbestuur stelde voor aan de buurtbewoners om erover mee te denken. De jongen had een plan in elkaar gestoken met vrienden en kwam dat voorstellen. Het antwoord van het stadsbestuur was dat er geen geld en middelen voor waren. Ze kregen het verwijt irrealistische dromers te zijn. Dan denk ik: geef hen van in het begin inzicht in het financiële. Die jongeren kunnen ook rekenen, hé. We moeten hen echt ten volle respecteren als we er een parcours mee willen afleggen. Pas op, er zijn wel al stappen vooruit gezet als het gaat over inspraak en participatie van kinderen en jongeren op alle terreinen, ook in onderwijs.”
IS
Je bent 10 jaar kinderrechtencommissaris geweest. Waar heb je het verschil gemaakt?
“Als ‘volwassen’ kinderrechtencommissaris probeerde ik zo dicht mogelijk bij kinderen en jongeren te staan. Zo verbleef ik eens een aantal dagen in een gemeenschapsinstelling, een jeugdpsychiatrie en in verschillende internaten. Hoe kan ik immers hun noden, belangen en rechten vertolken als ik hun leefwereld niet ken? Het kinderrechtenverhaal bracht ik echter nooit als een strijd tussen kinderen en volwassenen. Iedereen heeft rechten, ook volwassenen. De essentie is om beide met elkaar te verzoenen in wederzijds respect en te kijken wat we voor elkaar kunnen betekenen. Maatschappelijke ideeën en vooroordelen rond kinderen en jongeren doorbrak ik door veel in de media te verschijnen. Ten slotte wou ik af van het beeld van het kinderrechtencommissariaat als inspectieorgaan. Het zou een kans moeten zijn in plaats van een bedreiging. Ik denk dat ik in sommige dingen geslaagd ben. Maar er blijven altijd frustraties… ”
Zoals?
(denkt) “Vooral vluchtelingen krijgen het hard te verduren in onze samenleving. Ze worden als gevaarlijke indringers afgebeeld die onze waarden en normen niet kennen. Stop daar toch mee. Het zijn kinderen in gevaar, geen gevaarlijk kinderen! Ook het hele discours rond moslimkinderen is vaak problematisch. Na de aanslagen van vorige zomer stelde Awel, de vroegere kinder- en jongerentelefoon, een rapport op over alle inkomende meldingen. Daaruit bleek hoe sterk kinderen geconfronteerd worden met racisme. Dat vond ik zeer verontrustend.”
Je zegt dat kinderrechten nooit een strijd mogen zijn tégen volwassenen. ‘Kind is koning’ was vroeger wel de slogan van Kind & Gezin. Een beetje ongelukkig?
“Die slagzin is verdwenen, hé. (lacht) Mensen denken dat kinderen de baas zijn en dat volwassenen niets meer te zeggen hebben. Of dat kinderen steeds mondiger worden en volwassenen boven het hoofd groeien. Allemaal fout. Het zijn indrukken waar we niet mee vooruit kunnen. Alles draait om gelijkwaardigheid en integriteit. Kinderen zijn, net zoals volwassenen, denkende en handelende wezens. Freddy Mortier, hoogleraar in de ethiek, schreef dat we eigenlijk allemaal kinderen zijn. Kijk, we zijn op elkaar aangewezen. Je hebt rechten en je mag die opeisen, maar het is belangrijk om je voortdurend in relatie tot de ander te zien.”
Co-housing
Hoe komt het dat het aantal jongeren met een hulpvraag toeneemt?
“Er zijn uiteenlopende redenen: je hebt een heel complexe samenleving waar kinderen en jongeren soms verloren lopen. Er is te veel (kinder)armoede en het gezinsleven staat soms onder grote druk. ‘Conflictueuze echtscheidingen’ was een van de belangrijkste thema’s die kinderen op het Kinderrechtencommissariaat zelf aanbrachten. Vroeger slaagden we er niet in vroeg genoeg aanwezig te zijn op momenten dat gezinnen vastliepen. Voor jongeren in de jeugdzorg duurde het te lang vooraleer er hulp kwam. Situaties escaleerden. Er is ook heel veel nood aan verblijfplaatsen in de pleegzorg, in vele vormen. Voor jongeren kan het een verademing zijn om tijdens het weekend of een keer per maand in een ander gezin te verblijven en tot rust te komen.”
Moet er niet veel nauwer samengewerkt worden tussen onderwijs en geestelijke gezondheidszorg, jeugdhulp of welzijn om die hulpvragen aan te pakken? Jij zit nu aan de knoppen in je nieuwe functie.
“Samenwerking is de sleutel. Onderwijs, welzijn en geestelijke gezondheidszorg moeten zoeken naar sterke samenwerkingsverbanden om alle kinderen en jongeren aan boord te houden. Van de school, maar ook van de samenleving. Ik zie een grote rol voor het CLB als schakel tussen de verschillende vormen van hulpverlening. Als scholen en jeugdhulp vlot samenwerken en de juiste instrumenten en ondersteuning hebben, zullen minder kinderen uit de boot vallen. Maar we moeten ook nadenken over het leven na de jeugdhulp. 18-jarigen die de jeugdhulp verlaten zijn onvoldoende voorbereid op het leven na de jeugdzorg. Hun hulpverlening valt weg. Ze moeten op zichzelf gaan wonen, hoger onderwijs aanvatten of gaan werken. Dat is voor velen te zwaar. Dat is de reden waarom we de jeugdhulp nu ook mogelijk maken na 18 jaar. Een van de voorbeelden daarbij is het project van kleinschalige woningen. Via co-housing kunnen jongeren in een veilige en beschermde omgeving de stap maken naar alleen wonen. Alle jongeren die nu nog in de jeugdhulp zitten, krijgen trouwens een jaar voor hun vertrek begeleiding in het ‘alleen wonen’. We werken dus verder aan dat sterker geïntegreerd beleid met bruggen tussen jeugdhulp, onderwijs en geestelijke gezondheidszorg.”
Dat klinkt goed, maar het is niet evident. Onze organisatie heeft ongeveer 500 leerlingen met een beperking die gewoon onderwijs volgen, naar aanleiding van het M-decreet. Zij worden ondersteund door expertise uit het buitengewoon onderwijs in ondersteuningsnetwerken. Maar dat loopt niet overal even vlot.
“Ja, die ondersteuningsnetwerken. Zij leveren belangrijk en goed werk, maar ze zijn overbevraagd en kunnen bijgevolg leerlingen maar beperkt ondersteunen. Tegelijk denken we in de jeugdhulp na over het oprichten van herstelteams. Dat zijn teams met expertise uit geestelijke gezondheidszorg waar welzijnsvoorzieningen een beroep op zouden kunnen doen op het moment dat ze ergens vastlopen. Als ik deze ontwikkelingen zie, denk ik meteen aan nieuwe vormen van samenwerking. Het lijkt me niet zinvol om beide naast elkaar te laten werken, maar we moeten net zoeken naar sterke doorsnedes. Een mooi voorbeeld van intense samenwerking is het door Jo Vandeurzen ingevoerde ‘1 gezin, 1 plan’. Maar er is nog zoveel werk en er zijn nog zoveel hordes. Het is mijn grote droom om die geïntegreerde aanpak te realiseren.”
Iets anders wat minister Vandeurzen heeft gerealiseerd, is de persoonsvolgende financiering voor volwassenen. Kort gezegd gaat het geld niet meer naar de voorziening, maar naar de persoon met een beperking die zijn zorg dan kan ‘inkopen’ bij een voorziening naar keuze. Vind je het een goed idee om dat uit te breiden naar minderjarigen?
“Principieel ben ik voorstander, want ik zie heel wat mogelijkheden. Uit mijn gesprekken met jongeren merk ik dat ze meer autonomie willen. Maar we moeten beseffen dat die autonomie niet voor iedereen is weggelegd. Sommige ouders zijn niet sterk genoeg om dat allemaal zelf te regelen en de noden van hun kind precies in te schatten. Tot wanneer geef je ouders de regie en wanneer moet je als overheid ingrijpen in het belang van het kind? Dat is een moeilijke afweging. Voor de sector betekent het trouwens dat ze zich moet reorganiseren en dat vraagt tijd. Multifunctionele centra moeten steeds meer nadenken over hoe ze zich profileren. Kinderen en jongeren zullen andere vormen van ondersteuning vragen en daar zullen ze zich moeten op afstemmen. Maar laat ons tijd nemen om dat uit te dokteren zodat we niet in situaties terecht komen waarbij iedereen naar elkaar wijst.”
Bijbel
Wat voor kind was jij eigenlijk?
“Dat is lang geleden (lacht). Ik was een braaf en voorzichtig kind dat opgroeide in een beschermde leefwereld. Zoals zoveel jongens wou ik voetballer worden, maar dat bleek uiteindelijk wat te hoog gegrepen. Via kinesitherapie dacht ik om toch in het voetbalwereldje te belanden, maar uiteindelijk koos ik voor pedagogiek. Pas toen ik aan de universiteit met die studies begon, bloeide ik open. Mijn wereld werd groter. De voorbije 10 jaar als kinderrechtencommissaris zag ik de kwetsbaarheid van kinderen en jongeren van heel dichtbij en dat heeft ook veel met mij gedaan.”
Je hebt 3 kinderen. Eisen zij thuis hun ‘kinderrechten’ op?
“Ja, natuurlijk. Dat doen alle kinderen, hé. Ik vind het zeer belangrijk dat mijn kinderen zich maatschappelijk betrokken voelen en ook een groot bewustzijn ontwikkelen om zorg te dragen voor de wereld. Het gaat niet alleen over het klimaat, maar ook over solidariteit in de samenleving, over collectiviteit en over gemeenschapszin. Mijn oudste zoon Isaac heeft van dichtbij mijn leven als kinderrechtencommissaris meegemaakt, in die zin dat ik hem ook af en toe meenam naar plaatsen. Hij weet bijvoorbeeld veel over de vluchtelingenproblematiek en armoede. Kijk, de ongelijkheid vandaag is immens en mijn kinderen moeten zich daarvan bewust zijn. Ik wil ook dat ze de nodige bescheidenheid aan de dag leggen. Mijn dochter Salome en ik hadden eens een gesprek over andere kinderen uitsluiten. Ik zou boos en verdrietig geweest zijn, mocht ik gemerkt hebben dat ze pestte. Dat is ontoelaatbaar.”
Je 3 kinderen hebben Bijbelse namen: Isaac (17 jaar), Salome (5 jaar) en Mozes (4 jaar). Was dat een bewuste keuze?
Het was een bewuste keuze omdat Bijbelse namen een rijke betekenis, geschiedenis en traditie hebben. Ik ben christelijk opgevoed. Gemeenschap en verbondenheid stonden altijd centraal bij ons thuis. Jarenlang ging ik naar het jeugdkoor dat verbonden was aan de parochie. Dat koor was een gemeenschap op zich. Wat geloof precies betekent, is voor mij een permanente zoektocht. Geloof ik in een hogere instantie? Moeilijke kwestie. Toch lees en praat ik er veel over. Het belangrijkste is dat we met onze kinderen en jongeren praten over zingeving en religie. Ook jongeren in jeugdhulp zitten met heel veel existentiële vragen: Wie ben ik? Wat is mijn plaats in de samenleving? Wie vertrouwt mij en wie kan ik vertrouwen? Is ook daar niet een rol weggelegd voor hulpverleners?
Je bent sinds kort ook voorzitter van de raad van bestuur van SKOG, de Scholengroep Katholiek Onderwijs Gent. Waarom ben je dat engagement aangegaan?
“Ik vind het tof dat ik me nu lokaal voor iets concreet en tastbaar kan engageren. Als kinderrechtencommissaris ging dat niet omdat ik een onafhankelijke rol had. In de eerste plaats zullen we bijvoorbeeld het personeelsbeleid, de administratie of de logistiek van de scholen ondersteunen zodat zij zich op het pedagogische kunnen toeleggen. Scholen worstelen met inclusie, implementatie van het M-decreet, schooluitval of spijbelproblematiek. Daarin proberen we hen te begeleiden. Een beetje zoals bij jullie, Broeders van Liefde, waar er ook centrale diensten zijn.”
Wat is voor jou goed onderwijs?
“Onderwijs dat iedereen de kans geeft om wat in hem of haar zit ten volle waar te maken. Leerkrachten spelen een rol in de menswording van kinderen en moeten hen zodanig uitrusten dat ze hun leven kunnen uitbouwen als sterke, betrokken en weerbare mensen. Breder heeft onderwijs de belangrijke opdracht om de groeiende ongelijkheid in onze samenleving tegen te gaan.”
Als jij leerkracht was, wat zou je dan organiseren voor je leerlingen op ‘de dag van de kinderrechten’?
“Niets. Of hoogstens samen taart eten. (lacht) Maak er alstublieft geen dag van waarop leerlingen alles mogen beslissen. Dan lijkt het alsof de volwassenen de overige 364 dagen alles in handen blijven houden. Zo werkt het natuurlijk niet. Ieder dag moeten kinderen, jongeren en volwassenen samen nadenken en praten over hoe ze school, jeugdhulp, de samenleving, … maken.”
Wie is Bruno Vanobbergen?
- Bruno Vanobbergen (47) was 10 jaar lang kinderrechtencommissaris. Vandaag werkt hij bij het Vlaams Agentschap Opgroeien als algemeen directeur.
- Hij is geboren in Deinze, getrouwd met Gents SP.A-schepen Astrid De Bruycker en vader van drie kinderen, Isaac, Salome en Mozes.
- Begin dit jaar ontving hij een eredoctoraat aan de UHasselt en later de award ‘Move tegen Pesten’ van Ketnet.
- Hij schreef drie boeken: ‘Mag ik dit vertellen?’, ‘Het kind van onze Dromen’ en ‘Spelen in zwarte sneeuw’.
- Hij speelt minivoetbal en tennis.